Er waren eens een koning en een koningin. Zij waren erg gelukkig met elkaar. Ze woonden in een prachtig kasteel en hadden alles wat hun hartje begeerde. Op één ding na. Ze wilden dolgraag een kindje.
Op een ochtend nam de koningin een bad in de paleisvijver toen ze opeens een stemmetje hoorde. ‘Dag, majesteit. Kwak een heerlijk dagje om te zwemmen, niet?’ De koningin keek om zich heen en zag een kleine kikker op een groot, groen lelieblad. ‘Dag, kikker,’ antwoordde ze verbaasd. ‘Kun jij praten?’ ‘Alleen als ik iets héél belangrijks te zeggen heb.’ ‘O?’ sprak de koningin vriendelijk. ‘Wat mag dat dan wel zijn?’ ‘Nog voor er een jaar verstreken is, zult u een kindje krijgen.’ En met een grote sprong plonsde de kikker terug in het water en verdween.